Is de “lange sprint” de Achillespees van Mathieu van der Poel?

Frank Vandewiele

 

De Vlaamse Wielerweek, met als absolute apotheose de Ronde van Vlaanderen, wordt steevast de Heilige Wielerweek genoemd. Of het gebruik van hoofdletters taalkundig in orde is, laat ik aan de specialisten over maar het is nog maar eens het bewijs dat Vlaanderen “zot van de koers” is. Ook in de voor- en nabeschouwingen hoor en lees je dan de gekste zaken.

Door het herbekijken van verschillende sprints in een man tot man situatie of sprints met een beperkte groep, waren sommige “analisten” tot de conclusie gekomen dat het zwakke punt van Mathieu de lange sprint is. Aanleiding van dit “onderzoek” was de sprint van Mathieu van der Poel tegen Mads Pedersen in Gent-Wevelgem.

Het zou natuurlijk kunnen dat de lange sprint de Achillespees van Mathieu is, maar de argumenten waarop dit besluit is gebaseerd zijn verre van wetenschappelijk en naar mijn persoonlijke mening zouden dergelijke analyses best wat beter onderbouwd worden. Omdat de fysiologie achter dergelijke inspanningen mij als trainer van wielrenners nauw aan het hart ligt, wil ik hier toch wat tegengas geven.

Zoals C. Dauwe D. Sc. het op zijn website www.typhooncycling.org aangeeft, draait het bij wielrennen op hoog niveau om het management van een klein beetje anaerobe energie. Dat is de energie of arbeid die in een continue inspanning uit het anaerobe systeem (zonder tussenkomst van zuurstof) kan gehaald worden en is inderdaad zeer beperkt maar het hiermee te leveren vermogen daarentegen is enorm. Voor wielrenners ligt die reserve meestal tussen 15 en 25 Kilojoule, te vergelijken met de energie die we uit 50 ml Coca Cola halen. Professor Dauwe is er niet alleen in geslaagd de grootte van de individuele anaerobe energiereserve te berekenen, hij heeft ook de snelheid waarmee die reserve wordt uitgeput en - ook belangrijk – de snelheid waarmee die anaerobe energie terug wordt opgebouwd, in kaart gebracht. De samenwerking met John Osborn heeft er daarenboven toe geleid dat zijn Exhaustion-Recuperation model geïmplementeerd is in de SuperCycle applicatie waardoor het nu mogelijk is om de anaerobe energiebalans in real time weer te geven.

Terug naar de sprints tussen Mathieu en zijn belagers.

-              Kennen wij de totale anaerobe reserve van deze atleten? Neen!

-              Kennen wij hun absoluut piekvermogen, en de snelheid waarmee dit piekvermogen afneemt? Neen!

-              Kennen wij hun MAP, het maximaal vermogen dat hun aeroob systeem kan leveren? Neen!

-              Kennen wij hun RT of Recovery Threshold, de grens waarboven hun anaerobe energie wordt aangesproken of waaronder die energie terug wordt opgebouwd? Neen!

-              Kennen wij de nog aanwezige anaerobe energiereserve op het ogenblik dat de echte sprint wordt ingezet? Weten wij met andere woorden hoeveel anaerobe energie reeds is opgebruikt tijdens de lead out? Neen!

-              In het geval hun finale sprint 4” (ruwweg 66 m), 15” (ruwweg 250 m) of iets daartussen duurt, kennen wij hun overeenkomstige maximale vermogenswaarden? Alleen als zij die waarden via een of andere site publiek hebben gemaakt.

 

Vijf van de zes en waarschijnlijk geen enkele van de noodzakelijke gegevens om te beslissen hoe lang iemand voluit kan sprinten, kennen wij. Misschien nog even een kanttekening bij voluit sprinten: hier bedoelen wij doorgaan tot de anaerobe reserve volledig is uitgeput want echt voluit sprinten kan je maar een drietal seconden (ATP, PCr.)

Besluiten dat Mathieu een lange sprint niet aankan enkel en alleen op basis van filmbeelden is dus heel kort door de bocht en we raden zijn opponenten ten stelligste af hun tactiek op dit fabeltje af te stemmen.

Terug naar de sprint tussen van der Poel en Pedersen.

Twee dagen voor Gent-Wevelgem had van der Poel een onemanshow opgevoerd waardoor we kunnen aannemen dat hij diep in zijn reserves heeft moeten tasten. De bijkomende vraag is dus: “over welke totale anaerobe energiereserve kon Mathieu nog beschikken bij de aanvang van Gent-Wevelgem? Als we naar de slechte recuperatie-eigenschappen van de witte spiervezels kijken - die vezels dus die hoog-intensieve inspanningen mogelijk maken en graag gebruik maken van de anaerobe energie – dan is het hoogstwaarschijnlijk dat zijn aanvangsreserve geslonken was. In deze situatie en in de wetenschap dat hij in het begin van de ontsnapping het grootste deel van het werk heeft verricht, is het plausibel om te besluiten dat een lange sprint zijn doodvonnis zou betekenen.

Renners en coaches die op onze site www.sportim.be het “Smart Training System” gebruiken, kunnen daar aan de hand van hun persoonlijke fysiologie en beste sprintwaarden berekenen hoe groot hun anaerobe energiereserve nog moet zijn (na de lead out dus) om korte dan wel lange maximale sprints aan te kunnen. Samen met het gebruik van de SuperCycle trainingsapp die de anaerobe reserve live weergeeft, krijgt de sprinttraining en de daaraan gekoppelde lead-out een nieuwe dimensie.

Los van het feit of je kort dan wel lang kan sprinten, is het uiteraard belangrijk om te weten of je echt wel een sprinterstype bent. Ook dat kan je op onze site berekenen.

Next
Next

Noise or Progress: A Call for Understanding Cycling Training Terminology